31-03-2019: De preek van de vierde zondag van de Veertigdagentijd 2019
We hoorden het bekende Evangelie van de Verloren Zoon. Daarin zijn drie hoofdfiguren: de barmhartige vader, de jongste zoon die het ouderlijk huis verlaat, en de plichtsgetrouwe oudste zoon. Maar, we willen deze parabel betrekken op onze tijd, hier en nu, 2019.
We kijken naar de jongste zoon. Hij ging naar zijn vader en eiste: “Vader, geef mij het deel van het bezit waarop ik recht heb.” Hij vroeg om zijn erfenis, waarvoor de vader gewerkt had, en… hij kreeg zijn erfenis. Hij ging leven als een bon-vivant met alle gevolgen vandien, zijn erfenis verdampte als sneeuw voor de zon. Als we naar onze omgeving kijken: hoeveel mensen verspillen hun erfenis? “Welke erfenis?” Volgens de Blijde Boodschap van Jezus Christus gaat het om een ‘eeuwige erfenis’, dat wil zeggen: de deelname aan het eeuwig leven, het eeuwig geluk in de Hemel. Veel mensen willen nu op aarde volmaakt gelukkig zijn, op zich niet verkeerd, maar ze doen daar alles voor. Men denkt Vader-God niet nodig te hebben en het Vaderhuis (de Kerk) ook niet. Natuurlijk zijn er vele mensen die God en de Kerk niet kennen of vergeten zijn. Ze hebben zich een idee gevormd van God en de Kerk. De schandalen van de afgelopen jaren hebben daar ook geen goed aan gedaan natuurlijk. Velen hebben gemeend God en de Kerk te moeten verlaten. Zoals de jongste zoon in het Evangelie voelen ze zich eindelijk vrij, geen verplichtingen meer, geen geboden, enkel nog genieten van het leven. Maar… zoals de jongste zoon kan men na jaren in de put raken, uitgeput. Waar is dan het geluk en de vrijheid? Zoals de jongste zoon heeft men dan het gevoel alleen te staan. Hem gunde men zelfs geen varkensvoer. Men had meer respect voor dieren dan voor deze mens. Zo diep kan een mens vallen die alleen vertrouwt op mensen en niet op Vader-God. Hoe verloren de jongste zoon zich ook voelde, in het diepst van zijn hart wist hij dat hij een vader had. “Ik ben niet meer waard uw zoon te heten, neem me alstublieft aan als knecht”. De vader wil hem niet als knecht, maar herstelt hem in zijn staat als kind van de vader. De vader had jaren naar dit moment uitgezien. Toen hij zijn verloren zoon zag komen was hij niet kwaad, hij loopt er naartoe, omhelst hem, bouwt een feest. Het is duidelijk dat die barmhartige vader verwijst naar God de Vader. Wat opvalt is dat de vader twee keer zegt: “Mijn zoon was dood en is weer levend geworden”. Jezus bedoelt dat iemand die God niet kent ‘geen leven heeft’. Dat is zelfs een uitdrukking in België voor iemand die het moeilijk heeft, men zegt dan: “Die heeft geen leven meer. Dat is toch geen leven”. Iemand die God kent heeft dus ‘wel een leven’. De Vader, God, geeft mensen een ‘nieuw kleed’, netjes, gereinigd van smetten. Hij neemt mensen op in het Vaderhuis. Wij mogen geloven dat de Kerk de plaats is waar we God het beste kunnen ontmoeten, ons Vaderhuis.
En de oudste zoon? Toen zijn jongere broer thuis kwam was hij aan het werk op het land. Toen hij het huis naderde en het feestgedruis hoorde en dat het om zijn broer ging, werd hij boos. Alhoewel de oudste naar eigen zeggen zijn vader altijd trouw gediend had, kende hij zijn vader niet goed. Hij wist niet wat er in het hart van de vader omging. Heeft hij de liefde van de vader gevoeld, zijn vreugde geproefd, zijn vrede en barmhartigheid ondervonden? Omdat hij zijn barmhartige vader niet echt kende, kon hij niet blij zijn toen zijn jongste broer deelde in de liefde en vreugde van de vader. De vader antwoordde de oudste (eigenlijk horen we nu Vader-God aan het woord): “Mijn jongen, jij bent altijd bij Me en alles wat van Mij is, is ook van jou”. Deze woorden zijn ook tot ons gericht. Als wij de Heer zoeken, als we ons hart voor Hem openen, als we bij Hem blijven, is al het Zijne ook het onze. We zullen eens Zijn eeuwige heerlijkheid genieten, zelfs aan God gelijk worden: al het Zijne is het onze. Wat een erfenis! aan God gelijk worden!
Daarom, broeders en zusters, laten we onze erfenis niet verspelen, maar ons best doen om bij Vader-God te blijven, Zijn liefde ontdekken en ons eigen maken. God heeft het beste met ons voor en ziet ons niet als knechtjes. De verloren zoon is bij zijn thuiskomst geen tweederangsfiguur. We hoeven ook niet jaloers te zijn op mensen die als verloren zonen en dochters leven, als bon vivants, en erop los leven alsof alles toegestaan is. Ze zetten hun eeuwige erfenis op het spel. Laten we bidden voor hen, en laten we zoals de barmhartige Vader delen in de vreugde als ze de weg naar het Vaderhuis terugvinden. Wat onszelf betreft kunnen we in deze Veertigdaagse Vastentijd werk maken van ons hart. Dat ons hart steeds meer gelijkvormig wordt aan het Hart van onze Heer Jezus Christus. Dan is onze erfenis veilig.
Amen.