11-01-2015: De preek van de Doop van de Heer 2015
De afgelopen dagen zijn we geschrokken door de bloedige aanslag in Parijs door drie radicale moslims op de redactie van het satirische weekblad Charlie Hebdo. We kunnen er angstig, verdrietig en boos over worden. Het kwaad krijgt een duidelijk beeld. Donderdagavond liep ik mee in de tocht naar het gemeentehuis, en heb ik de petitie ondertekend: “Daar staan we voor”.
Ik vroeg me bij het lopen van de tocht af: wat voor mensen doen dit. Wat is hun identiteit? Wie ben je als je tot zo iets in staat bent? Hoe zijn deze mensen opgevoed? En vervolgens de vraag aan onszelf: Wie zijn wij.
Wie ben ik?
Die vraag is het gemakkelijkst te beantwoorden met het noemen van je naam. Als iemand je naam noemt dan reageer je daarop. Je hoort bij een familie, met je familienaam. We herkennen dan ook familietrekjes, van “ons vaders kant” of “van ons moeders kant”. Het laat zien wie we zijn.
En die identiteit ontwikkelt zich. Als je gaat trouwen kun je de naam van je echtgenoot aannemen. Als je vader of moeder wordt ben je de vader van….. Of de moeder van… Je positie verandert.
Bij een aantal religieuze ordes en congregaties krijg je een andere naam als je intreedt; dit om aan te geven dat je een ander leven gaat leiden, een nieuwe identiteit hebt gekregen. Ergens voor staan hoort bij je persoon.
Als je gedoopt wordt krijg je doopnamen. Niet alleen de familienaam is belangrijk maar ook doopnamen of -naam, meestal die van een heilige. Een heilig persoon is een voorbeeld. Hij of zij stond voor het geloof. Het vormde zijn identiteit. Door de doop ga je horen bij een geloofsgemeenschap, bij de Kerk. Je wordt lid van de kerk door het doopsel; dan ben je meer een kind van God, het wordt je identiteit die door de jaren gaat groeien.
Het evangelie gaat over: wie is Jezus. Vóór zijn doopsel werd hij door velen gezien als zoon van Maria en Jozef. Bij de doop wordt duidelijk dat Hij hoort bij zijn Hemelse Vader. Uit de Hemel klinkt de stem: “dit is mijn Zoon, mijn veelgeliefde. In U heb ik welbehagen”. De mensen zien nu wie Jezus ten diepste is. Jezus begint een nieuw leven, zijn openbare leven begint bij de doop. De H. Geest daalt over Hem neer. Een hij ontvangt een speciale roeping, een opdracht en waardigheid. Zoals in het evangelie Maria door de overschaduwing van de H. Geest haar roeping en waardigheid krijgt: ze wordt de moeder van God. Dat wordt haar nieuwe naam: moeder van God. De nederdaling van de Geest over Jezus maakt duidelijk dat Hij van God is uitgegaan en dat Hij een taak een roeping moet vervullen in opdracht van God de Vader. Er klinkt een bevestiging: een stem uit de Hemel, de stem van de Vader die de kern van Jezus openbaart: dit is mijn zoon, de veelgeliefde in wie de Vader zijn welbehagen heeft. Nu zien de mensen Hem niet meer als de zoon van Jozef maar als de Zoon van God.
De diepste identiteit zit er niet in dat ik een man ben, Nederlander, Europeaan, Tilburger, democraat, katholiek. De diepste identiteit zit niet in de biologie of in de plaats waar je woont, maar ze wordt je aangereikt van buiten: van God die ons geschapen heeft. De mens kent zichzelf maar ten dele. We ontdekken telkens dingen in ons zelf. Maar God kent ons volledig. Hij “doorgrondt hart en nieren” zo staat in de psalm. Bij Hem zijn we geboren en geliefd. Hij kent ons als geen nader. Hij heeft mijn kern gevormd.
Zoals bij Jezus wordt ook onze diepste identiteit onthuld bij het doopsel. Als je als kind gedoopt wordt, krijgt het doopsel zijn uitwerking met medewerking van de ouders. Bij de doop wijzen we eerst het kwade af: de zonde, het kwaad, de duisternis. Bij de doop zeg ik nog wel eens: “Ook criminelen waren eerst een klein kindje”. Je weet niet hoe je kind zich gaat ontwikkelen; daarom is het belangrijk om het kwade af te wijzen. Om daarna voor het goede te kiezen, voor de verbondenheid met Gods liefde, uitgedrukt in de geloofsbelijdenis. Ook wordt de verbondenheid uitgedrukt in een teken: je krijgt het licht van de paaskaars. Pasen is het feest van het nieuwe leven, het licht wordt doorgegeven in de doopkaars. Door het doopsel wordt je meer open voor de H. Geest. Dat maakt het makkelijk om als kind van God te leven en een kind van het licht te zijn. Dat is onze opdracht om Kind van God te zijn. En zo anderen dichter bij God te brengen door een goed voorbeeld te zijn.
Zo hebben we een overeenkomst met Jezus de Zoon van God. HIJ is het van nature, WIJ zijn het doordat we aangenomen kinderen van God zijn. Geadopteerd door God zou je kunnen zeggen. Ook van ons kan gezegd worden: in jou heb ik welbehagen. Ik ben blij dat je er bent. Hij neemt ons aan als zijn kinderen. En als je kind bent dan ben je ook erfgenaam, erfgenaam namelijk van de verlossing, erfgenaam van het eeuwig leven. Zo is het doopsel het eerste sacrament, het is de toegangspoort. Een prachtige gave die God ons aanbiedt, een kostbare gave: God wil ons eeuwig leven geven; God wil ons zijn H. Geest geven
Laten we daar steeds meer voor openstaan. Dan beleven we onze identiteit als kind van God de Vader.
Vader Zoon en H. Geest. Alle drie worden ze genoemd in het evangelie bij de doop van Jezus. Maar ook bij ònze doop spreken we de geloofsbelijdenis uit, de samenvatting van ons geloof in Vader Zoon en Heilige Geest.
Amen.